Wandelen, Fietsen, Selfies
WANDELEN: Moresnet
Er was eens…. Zo zou je een verhaal over het kleine neutrale landje Moresnet kunnen beginnen. Philip Dröge heeft de geschiedenis smeuïg beschreven in zijn boek Moresnet (2016). ‘Neutraal Moresnet’ heeft ruwweg honderd jaar bestaan, van 1820 tot 1920.
Na de nederlagen van Napoleon begin negentiende eeuw werden in Europa oude grenzen hersteld en nieuwe getrokken. Het huidige België en Luxemburg werden onderdeel van het koninkrijk Nederland. Bij Schengen, in het uiterste puntje van het huidige Luxemburg, lag destijds het drielandenpunt Nederland–Frankrijk–Pruisen (Duitsland).
Bij Verdrag van Wenen (1815) werd bepaald dat de Nederlands–Pruisische grens minstens 3014 meter oostelijk van de Maas moest liggen, zodat Nederland niet vanaf de oever van de Maas beschoten kon worden. Vandaar de smalle strook Nederlands grondgebied oostelijk van de Maas in Noord-Limburg.
De grens van ruwweg Mook tot Schengen werd in 1816 in detail getrokken. Men werd het over alles eens behalve de gemeente Moresnet, net ten zuiden van de Vaalserberg, een gebiedje van iets meer dan drie vierkante kilometer met een interessante zinkgroeve langs riviertje de Geul.
Nederland en Pruisen besluiten er een ‘gezamenlijk niemandsland’ van te maken, de opbrengst van de groeve te delen en het probleem later op te lossen. Het ‘Onverdeelde Gebied van Moresnet’ oftewel ‘Neutraal Moresnet’ heeft één dorp, Kelmis (La Calamine in het Frans). Verwarrend genoeg ligt het dorp met de naam Moresnet net buiten het gebiedje.
In 1830 scheidt België zich af van Nederland, officieel in 1839 bij Verdrag van Londen. Daardoor ligt vanaf dat moment bij Vaals een vierlandenpunt: Nederland–België–Pruisen–Moresnet.
De piek van de zinkwinning in Moresnet ligt medio negentiende eeuw, maar die eindigt in 1884. Het probleem Moresnet kan dan eindelijk definitief worden opgelost. En dat gebeurt op 10 januari 1920 als uitvloeisel van de Eerste Wereldoorlog. Bij Verdrag van Versailles (1919) wordt ‘Neutraal Moresnet’ aan België toegewezen. Het vierlandenpunt bij Vaals degradeert tot het huidige drielandenpunt.
De Geul stroomde door het zuiden van ‘Neutraal Moresnet’ en de ertshoudende aarde uit de mijnen rond Kelmis werd eerst gewassen met het water van de Geul, dat daardoor rijk was aan zink. Dit heeft een speciale flora opgeleverd in het stroomgebied van de Geul, planten die de hoge concentratie zink verdragen. Het betekent niet dat zinkplanten zich tegoed doen aan dat ‘heerlijke’ goedje. Ze hebben mechanismen ontwikkeld om de overmaat zink onschadelijk te maken.
Hoewel de zinkconcentratie in de Geul aan het afnemen is vanwege uitputting van de mijnen, heb ik onder begeleiding van vriend Roel al eens op 1 april 2021 iets mogen zien van deze zinkflora in Zuid-Limburg (‘Rondom Epen’. In: Eigen land laatst!, 2021).
Nu dan, op woensdag 2 april 2025, eindelijk eens naar de bron van het ‘kwaad’, opnieuw samen met Roel en in gezelschap van Patricia, eveneens bioloog van beroep.
Start bij de Casinoweiher (Casinovijver) in Kelmis. Omdat de watertoevoer in de Geul erg variabel was heeft men dit waterreservoir aangelegd als buffer. Hier werd de zinkhoudende aarde aangevoerd om gewassen te worden. Dat leverde naast de vijver een zinkrijke afvalberg op (Altenberg), nu natuurreservaat.
Terwijl de oever van de vijver vol staat met vingerhelmbloem (nieuwe naam van voorjaarshelmbloem) zien we op de afvalberg meteen veel zinkboerenkers en zinkviooltje in bloei. Ook wilde tijm houdt zich staande, tot Roel’s verbazing.
Vanaf de Geul trekken we het hoger gelegen bos in voor andere voorjaarsbloeiers dan de zinkplanten.
Meteen een prachtige populatie van de bleke schubwortel, een obligate parasiet op vooral hazelaar. Vanuit het onderaardse steekt zijn bleke bloeiwijze uit de bodem omhoog. Eenmaal kwam ik in een heemtuin een verwant tegen, de prachtschubwortel, die vooral parasiteert op wilg (‘Driemanspolder’. In: Zafira, 2024).
Op een natte plek groeit de bittere veldkers en paarbladig goudveil. In het bodemdek veel gevlekte aronskelk (nog niet in bloei), daslook (net boven de grond), hondsdraf, gele anemoon, bosanemoon, muskuskruid, donkersporig bosviooltje en het tweehuizige bosbingelkruid.
We komen bij een rotsheuvel, dichtbegroeid met struikmos en aanverwante artikelen. Hier komt de mossenwerkgroep in actie; Roel en Patricia zijn beiden actief in deze Wageningse KNNV werkgroep.
We komen de bosgeelster tegen. Roel doceert dat je wel even goed moet kijken, want de Nederlandse flora kent meerdere soorten geelster. Kenmerkend voor de bosgeelster is de kapvormige bladpunt en dat heeft deze populatie.
Zowel aalbes als de stekelige kruisbes groeien in de struiklaag. Regelmatig moeten we een ‘stegel’ passeren; dat is Limburgs voor draaihekje.
We bereiken de plek waar zijriviertje Hohnbach uitmondt in de Geul. De Hohnbach even volgend komen we bij de Rochus Kapel uit 1662, geflankeerd door een majestueuze linde. De Heilige Rochus is één van de pestheiligen, maar ook patroon van de mijnwerkers, vandaar. Hier komen de beken Grünstrasserbach en Hohnbach samen en bij deze kapel zou de oorsprong liggen van dorp Kelmis.
Er staat een autootje met Nederlands kenteken bij de kapel. Twee jongedames waden door het water van de Grünstrasserbach. “Mag ik vragen wat jullie aan het doen zijn?” Ze blijken onderzoek te doen naar de waterkwaliteit van de beken in de omgeving. “Onderzoek van welke instantie?” Wageningen University natuurlijk! Terwijl wij op een bankje koffiepauze houden, maakt één van de jongedames een foto van deze drie oud-Wageningers.
We zijn een klein stukje verkeerd gelopen en moeten opnieuw langs een kudde Schotse hooglanders. Roel loopt er in een grote boog omheen. Hij is voorzichtig sinds hij recentelijk tijdens het joggen op de Grebbeberg plotseling oog in oog kwam te staan met een Galloway stierkalf. Het stiertje aarzelde geen moment en chargeerde, zodat Roel op zijn kop in de struiken belandde. Nog een geluk dat Galloway’s geen horens hebben.
Langs de Hohnbach loopt het tracé van het spoorlijntje waarlangs de zinkaarde naar de Casinovijver werd vervoerd. Het zinkgehalte van de flora stijgt hierdoor weer enigszins. We zien jonge scheuten van de zinkblaassilene en op moerassige plekken zinklepelblad in volle bloei. Dat laatste is bijzonder omdat het dichtstbijzijnde verspreidingsgebied in Sauerland ligt, tweehonderd kilometer naar het oosten.
Prachtig zicht vanuit de hoogte op de Hohnbach. Op de oevers in de diepte bloeit slanke sleutelbloem, massa’s verspreidbladig goudveil en wilde narcis. De wilde narcis heeft bleke afstaande kroonbladeren in contrast met de felgele bijkroon.
We komen langs enkele voormalige ingangen van mijnschachten. Vervolgens verlaten we de Hohnbach om door het bos terug te keren naar Kelmis. Onderweg passeren we een karstkloof, die ontstaan is op soortgelijke wijze als dolines, dat wil zeggen door het oplossen van kalksteen onder invloed van regenwater.
Eyneburg ligt op onze route, een verwaarloosd kasteel op een heuvel langs de Geul. Een imposant, ommuurd complex. Waarschijnlijk werd het kasteel in de dertiende eeuw gebouwd om toen al de zinkspaatgroeven te beschermen. De familie Van Eyneberghe was eerste eigenaar. De laatste private eigenaar was de familie Nellesen (tot 1958). Ondanks de status van beschermd monument zijn de pogingen om er een centrum voor middeleeuwse leefwijzen van te maken mislukt en staat het kasteel nu schandalig te verpieteren.
Bij een begroeide rotsformatie komt de mossenwerkgroep weer in actie, terwijl even verderop een ‘Kletterer’ probeert de kale klimwand van de DAV (Deutsche Alpen Verein) te bedwingen.
Een bosje dichtbij de Casinovijver is blijkbaar het recreatiepark van de familie bever. Over een flink oppervlak zijn de meeste bomen geslachtofferd alsof ze hier een wedstrijd in snelknagen hebben gehouden.
Langs het wapen van de familie Nellesen bij de toegangsweg naar Eyneburg, keren we terug in Kelmis. Vijf uur gedaan over tien kilometer. Er was blijkbaar veel te zien!
Gepost: 15 April 2025
Eifelnatur: Op zoek naar de voorjaarsflora langs de Hohnbach (10 km)