WANDELEN: Engbertsdijksvenen

De Engbertsdijksvenen is een hoogveenlandschap van ongeveer duizend hectare tussen Vriezenveen en Kloosterhaar in de gemeente Twenterand, dicht op de Duitse grens dus. 

 

Dit gebied stond al lang op mijn wandellijstje, maar ’s zomers loop je kans op een plaag van knutjes en veensteekmuggen. In de jaren negentig schijnt dat helemaal een groot probleem te zijn geweest. 

 

Op vrijdag, 26 januari 2023, moet het er maar eens van komen. Ieder seizoen heeft zijn charmes en naast de veenmossen zouden er toch sporen te vinden moeten zijn van de slangenwortel, van blauwe kiekendieven, taiga- en toendrarietganzen en misschien wel trekkende kraanvogels.

 

We hebben in Nederland nog maar heel weinig hoogveengebieden over. Van de ongeveer honderdzeventig Natura-2000 gebieden bestaan er twaalf uit hoogveen, meestal kleine ‘postzegels’, in totaal zo’n achtduizend hectare. Van die achtduizend hectare is slechts ongeveer acht(!) hectare actief, levend hoogveen, te herkennen aan de karakteristieke veenbulten van veenmossen, die zichzelf in stand houden. In een eerder verhaaltje van een fietstocht in Twenterand maakte ik een flinke interpretatiefout. Engbertsdijksvenen zou voor twee derde bestaan uit levend hoogveen en voor de rest uit rustend hoogveen. Was het maar waar! Op de website ‘Hoogveenherstel’ wordt alles nog eens haarfijn uit de doeken gedaan. Engbertsdijksvenen heeft slechts een kern van één tiende hectare actief hoogveen, dat is dertig bij vijfendertig meter! Al met al zeer minimale restanten van de industriële vervening (1850–1950), waarvoor kosten nog moeite worden gespaard om ze te behouden.

 

Waar bestaan die duizend hectare dan wel uit? Een hoogveenlandschap bestaat in principe uit een kern van actief, levend hoogveen, met eromheen rustend, herstellend hoogveen, vochtige heide, zure vennen en hoogveenbos.

 

Mijn wandeling begint aan de zuidkant bij parkeerplaats De Pollen. Eerst door een stukje hoogveenbos met vooral zachte berk, gevolgd door vochtige heide, hier en daar afgegraven, maar verder compleet vergrast door het stikstofminnende pijpenstrootje. In enkele poelen zie ik waterveenmos, en langs enkele vennen veel gagelstruiken. Enkele rietkragen en sigaren van de lisdodde. Een andere stikstofvreter die langs de paden verschijnt is de braam. Maar door de beperkte toegankelijkheid in de westelijke rand van dit kwetsbare gebied is hét beeld dat beklijft: pijpenstro!

 

En de vogels dan? Ik maak onderweg een mooie foto van een torenvalk in ruste (een wijfje), maar verder weinig meer dan een verdwaalde of verstoten Canadese gans en een stel merels.      

 

Aan beheersmaatregelen geen gebrek: dijken, vaak inwendig met kunststoffen versterkt om ontwatering tegen te gaan en het regenwater vast te houden. Aan de noordzijde van het gebied is op een aantal plekken de stikstofrijke toplaag afgegraven. Struikheide en kraaiheide groeien door mekaar.

 

Bij een groot ven ligt vogelkijkhut De Pluus (ik neem aan een verwijzing naar veenpluis), waar ik hoopte minimaal één enkel exemplaar van de duizenden overwinterende rietganzen te mogen aanschouwen. Het is me niet gegund. Ik moet het doen met een aalscholver. Op de hut een gedicht van ene Aart van de Werfhorst met de beginregel: ‘Had hij er wel goed aan gedaan om deze wildernis voor de mens te ontsluiten?’ Goeie vraag!

 

Ondertussen voel ik me steeds beroerder, mijn hart klopt in de keel (de hele tijd al hartslag honderdtien) en ik voel me koortsig worden.

 

Het wordt er niet beter op wanneer ik terugdenk aan mijn fietstocht in deze contreien (‘Twenterand’. In: Eigen land laatst!, 2021). Een kilometertje noordelijker van de vogelkijkhut ligt namelijk de Groenedijk van Kloosterhaar naar Langeveen. Daar stopte ik tijdens mijn fietstocht voor een uitzicht over het veengebied en een wandelpad met een duidelijk waarschuwingsbordje: ‘Gebruik maken van dit wandelpad is verboden indien zich binnen vijfhonderd meter van het pad foeragerende kraanvogels bevinden. U dient zich (sic) in voorkomend geval om te keren en het pad terug te wandelen’. Het was hier dat ik erachter kwam – toen ik een foto van dit bijzondere bordje wilde maken – dat ik mijn fotocamera onderweg was verloren. Ik heb vandaag niet de puf om die extra kilometer toe te voegen om nu wél een foto van dat bordje te maken.

 

Op de heide een meerstammige struik met vraatsporen aan de schors tot twee meter hoogte. Dat moet reeënvraat zijn, maar het is blijkbaar de enige lekkere struik in de wijde omgeving.

 

Ik heb het verste punt bereikt en begin aan de terugweg die voor de helft identiek is aan de heenweg. Aan de westkant van de Engbertsdijksvenen ligt dorp Sibculo. Het dorp dankt zijn ontstaan aan het klooster Sibculo, gesticht rond 1400 door de aanhangers van Geert Grote (Moderne Devotie). Net als ‘den vrijen Vriezen’ uit Vriezenveen hield het klooster zich actief bezig met de ontginning van het gebied. Er is weinig meer over, zowel van het veen als van het klooster.

 

Ik lees tot mijn verbazing dat de stichting van het klooster op deze plek al werd overwogen in 1253 als boetedoening voor de dood van de bisschop van Utrecht in de Slag bij Ane (1227), een opstand van Drentse boeren. Dat moest echter een nonnenklooster zijn en dat is al in 1233 gesticht in buurtschap Zwartewatersklooster in De Olde Maten, een veengebied langs het Zwarte Water tussen Zwartsluis en Hasselt (‘Zwarte Water’. In: Lustrum, 2017). Afijn, je kunt nooit genoeg boete doen!    

 

Ik loop terug via de Paterswal(!) en dan een flink eind langs het Geesterens Stroomkanaal. Een groepje donkere eenden vliegt kwakend op uit het water. Eén koppeltje van een siereend blijft rondzwemmen. De woerd is deze keer niet felgekleurd, maar praktisch helemaal wit en grijs, met rode kraalogen en een rode vlek op de snavel. Volgens een tegemoetkomende vogelaar allemaal mandarijneenden, maar volgens mij voldoet de witte woerd eerder aan de beschrijving van de verwante Carolina-eend. De eenden vlogen trouwens op vanwege een overvliegende sperwer.

 

In de zuidelijke hoogveenbossen ligt bij een groot open water nog een vogelkijkhut met de bijzondere naam ’t Krik-eantie. Eerst kon ik er niets van maken, maar het moet natuurlijk Twents voor ‘t Krakeendje zijn. Overigens geen krakeend of wat voor eend dan ook te bekennen.

 

Ik strompel de laatste kilometers naar de auto. Thuis kruip ik onder de wol met flinke koorts. De Engbertsdijksvenen lijken me niet goed gezind. Ik heb betere herinneringen aan andere hoogvenen zoals het ‘Fochteloërveen’ (In: Tjiftjaffen, 2014), ‘Korenburgerveen’ en ‘Locus paludosus’ (In: Tureluren, 2015), en het ‘Bargerveen’ (In: Lustrum, 2017). En meer recentelijk ook het Wooldse Veen (‘Winterswijk’. In: Siem Sing a Song, 2020) en het Haaksbergerveen (‘Haaksbergen’. In: Paradijs, 2022).   

 

 

[Beeldverhaal]


Gepost: 10 Februari 2023

 

Gemarkeerde wandelroutes in Engbertsdijksvenen (17 km)